Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2691

Datum uitspraak2004-09-21
Datum gepubliceerd2004-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers03/1542
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet voorkeursrecht gemeenten. Strijd met artikelen 2 en 3 Besluit voorkeursrecht gemeenten.


Uitspraak

Rechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr: BESLU 03/1542 Inzake: [eiser], wonende te Heiloo, eiser, tegen: de raad van de gemeente Heiloo, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Het besluit van verweerder van 3 november 2003, verzonden 18 november 2003. 2. Zitting Datum: 26 augustus 2004. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde L. Bas, werkzaam bij verweerder, bijgestaan door mr. drs. S.M.C. Nuyten, advocaat te Amsterdam. 3. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 5 april 2002, bekendgemaakt aan eiser bij brief van 11 april 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo met toepassing van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aan verweerder voorgesteld om nader aangegeven gronden – waaronder het perceel van eiser gelegen aan de [adres] te Heiloo, kadastraal bekend gemeente Heiloo sectie [perceelnummer] – aan te wijzen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 mei 2002, door verweerder ontvangen op 23 mei 2002, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 september 2002, bekendgemaakt aan eiser bij brief van 5 september 2002, heeft verweerder ingevolge artikel 2 van de Wvg – onder meer – op eerdergenoemd perceel van eiser een voorkeursrecht gevestigd. Bij besluit van 3 november 2003, aan eiser bekendgemaakt bij brief van 17 november 2003, verzonden op 18 november 2003, heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij het bezwaar van eiser van 21 mei 2002 gericht is geacht tegen het besluit van 2 september 2002. De gegrondverklaring van het bezwaar heeft betrekking op het feit dat een gedeelte van genoemd perceel ter grootte van 223 m2 is vrijgesteld van het voorkeursrecht. Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 3 december 2003, bij de rechtbank ingekomen op 4 december 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 2 maart 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De zaak is op 26 augustus 2004 ter zitting behandeld. 4. Motivering 4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerders besluit tot handhaving van de vestiging van een voorkeursrecht ingevolge de Wvg op genoemd perceel van eiser, de rechterlijke toetsing kan doorstaan. 4.2. Gelet op het bepaalde in artikel 9a, tweede lid, van de Wvg moet het bezwaar van eiser van 21 mei 2002 geacht worden te zijn gericht tegen het besluit van 2 september 2002. 4.3.1. Voor beoordeling van de zaak is de volgende regelgeving met name van belang. 4.3.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24 , 26 en 27 van toepassing zijn. 4.3.3 Artikel 2, derde lid, van de Wvg, luidt als volgt: “Het in het eerste lid bedoelde besluit vermeldt, onder verwijzing naar een bijgevoegde kadastrale kaart, ten aanzien van de onroerende zaken waarop het betrekking heeft, de kadastrale aanduiding daarvan, de grootte van elk der desbetreffende percelen volgens de kadastrale registratie en, indien een in de aanwijzing opgenomen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte. Het besluit vermeldt tevens volgens de kadastrale registratie de namen van de eigenaren van de in de aanwijzing opgenomen onroerende zaken en van de rechthebbenden op de beperkte rechten waaraan die zaken zijn onderworpen. Op de bijgevoegde kadastrale kaart zijn de aangewezen gronden en de bijbehorende percelen en perceelsgedeelten duidelijk aangegeven.” 4.3.4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten vermelden het raadsbesluit en het voorstel van burgemeester en wethouders ten aanzien van de aangewezen gronden de grootte volgens de registers van het kadaster van elk der in de aanwijzing opgenomen percelen en indien een gedeelte van een perceel in de aanwijzing is opgenomen, de grootte van dat gedeelte. Artikel 3, eerste lid, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten luidt als volgt: “De kadastrale kaart bedoeld in artikel 2, derde lid, van de wet wordt ingericht met inachtneming van de volgende voorschriften: a. de kaart wordt vervaardigd op een schaal van tenminste 1 op 2500, waarop de kadastrale indeling van het gebied waarin zich aangewezen gronden bevinden is aangegeven; b. de aangewezen gronden worden met een duidelijke ononderbroken lijn of arcering op de kaart aangegeven; c. uit de kaart moet de kadastrale sectie-indeling blijken door middel van een onderbroken lijn; d. uit de kaart moet de aansluiting van de aangewezen gronden aan het daaromheen gelegen gebied blijken; e. op de kaart wordt aangegeven een noordpijl, alsmede de naam van de gemeente en in geval van afwijking tevens de naam van de kadastrale gemeente.” 4.4. Aan het bestreden besluit ligt – kort en zakelijk weergegeven – ten grondslag verweerders opvatting dat aan alle wettelijke voorwaarden voor vestiging van een voorkeursrecht is voldaan en dat niet is gebleken van belangen aan de zijde van eiser waarmee verweerder onvoldoende rekening zou hebben gehouden. 4.5. Eiser is van mening dat niet slechts een gedeelte ter grootte van 223 m2 had moeten vrijgesteld van het voorkeursrecht, maar dat zijn gehele perceel daarvan had moeten worden vrijgesteld. Voorts is eiser niet duidelijk hoe de vrijgestelde 223 m2 zijn gesitueerd. Daarnaast heeft eiser naar voren gebracht dat op grond van een aanvullend besluit van het college van burgemeester en wethouders zijn perceel had moeten worden vrijgesteld van het voorkeursrecht, dat dit aanvullend besluit niet openbaar is gemaakt en dat hij uit het bestreden besluit niet kan afleiden dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat een door verweerder bij brief van 30 december 2003 toegezonden kaart onjuist en onduidelijk is en dat in strijd is gehandeld met het willekeur- en gelijkheidsbeginsel. 4.6. Niet in geschil is dat verweerder op grond van de Wvg in dit geval bevoegd is om een voorkeursrecht te vestigen op het perceel sectie [perceelnummer]. 4.7. Vestiging van een voorkeursrecht op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wvg is gelet op de tekst van die bepaling een bevoegdheid van verweerder. De rechtbank kan gebruikmaking van die bevoegdheid slechts terughoudend toetsen. In dat kader is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder in dit geval niet in redelijkheid het algemeen belang dat wordt gediend door de vestiging van het voorkeursrecht zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen waarop door eiser een beroep is gedaan. Dat eiser in zijn bedrijfsvoering wordt geremd, zoals door hem is aangegeven in zijn bezwaarschrift en onder verwijzing naar zijn brief van 31 maart 2002, is door verweerder blijkens punt 49 en paragraaf 5 onder XI van het bestreden besluit bij de belangenafweging betrokken. De rechtbank deelt in dat verband verweerders standpunt dat eiser zijn perceel niet behoeft te verkopen en vestiging van een voorkeursrecht niet in de weg staat aan de bedrijfsvoering, alsmede dat investeringen bij eventuele verkoop kunnen worden betrokken bij de prijsvorming. De rechtbank is het dus niet eens met de stelling van eiser dat geen kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden, waarbij wordt opgemerkt dat door eiser voorafgaand aan het bestreden besluit, naast bovengenoemd belang, geen andere belangen zijn gesteld die zich tegen vestiging van het voorkeursrecht zouden kunnen verzetten. 4.8. De rechtbank neemt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting als vaststaand aan dat eiser bij brief van 9 maart 2000 van het college van burgemeester en wethouders is bericht dat op grond van een besluit van dat college van 7 maart 2000 een aantal percelen kon worden uitgezonderd van vestiging van een voorkeursrecht, waarbij is aangegeven dat daarvoor in aanmerking konden komen percelen met een woonbestemming, afhankelijk van de grootte en ligging van het perceel. Tevens gaat de rechtbank er vanuit dat het perceel van eiser bij genoemde brief niet is aangewezen als een perceel waarop de uitzondering van toepassing is. Blijkens het verweerschrift van 30 december 2003 heeft het perceel geen woonbestemming en is het voorkeursrecht daarom aanvankelijk gehandhaafd, maar is nadien en bij het bestreden besluit een gedeelte van het perceel alsnog vrijgesteld van het voorkeursrecht, nadat in de bezwaarprocedure was gebleken dat eiser de bedrijfswoning als particulier bewoont. Nu niet in geschil is dat het perceel van eiser ten tijde van vestiging van het voorkeursrecht geen woonbestemming had – en ook thans niet heeft – kon het perceel op grond van genoemd besluit van 7 maart 2000 niet in aanmerking komen voor uitzondering van het voorkeursrecht, hetgeen voor eiser ook kenbaar was op grond van genoemde brief van 9 maart 2000. De stelling van eiser dat zijn perceel op grond van het besluit van 7 maart 2000 geheel had moeten worden vrijgesteld van het voorkeursrecht en dat dit besluit niet bekend is gemaakt, treft dus geen doel. De rechtbank merkt verder op dat verweerder in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een voorkeursrecht is gevestigd en ook de vrijstelling van het voorkeursrecht adequaat heeft onderbouwd en toegelicht. De rechtbank verwerpt eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel. Nog daargelaten dat eiser deze beroepsgrond eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, is niet aannemelijk gemaakt en ook niet gesteld dat de door eiser aangegeven omliggende percelen een zelfde bestemming hebben als het perceel van eiser. Anders dan eiser kennelijk meent is niet de diepte van zijn perceel, maar de bestemming daarvan bepalend voor de vraag of op grond van verweerders besluit van 7 maart 2000 vrijstelling van het voorkeursrecht kon plaatsvinden. 4.9.1. Ten aanzien van de stelling van eiser dat niet duidelijk is hoe het vrijgestelde deel van zijn perceel is gesitueerd en dat de door verweerder overgelegde kaart onjuist is, overweegt de rechtbank als volgt. 4.9.2. De rechtbank stelt vast dat blijkens de door verweerder overgelegde adressenlijst behorende bij de besluiten van 5 april 2002 en 2 september 2002 ten aanzien van het perceel sectie [perceelnummer] een grootte wordt aangegeven van “0.09.10” (de rechtbank begrijpt: 910 m2) en dat volgens deze besluiten op het perceel “geheel” een voorkeursrecht is gevestigd. In deze besluiten wordt vermeld dat een bijbehorende kadastrale kaart ter inzage ligt in het gemeentehuis. In het bestreden besluit is een gedeelte van genoemd perceel ter grootte van 223 m2 vrijgesteld van het voorkeursrecht, zonder verwijzing of bijvoeging van een (nadere) kadastrale kaart. Bij verweerschrift van 30 december 2003 is aangegeven dat het vrijgestelde gedeelte 687 m2 bedraagt en dat het voorkeursrecht op 223 m2 is gehandhaafd, waarbij wordt erkend dat eiser niet over de ligging van het vrijgestelde deel is geïnformeerd. Ter zitting is opgemerkt dat de vermelding in het bestreden besluit dat slechts 223 m2 is vrijgesteld, op een verschrijving berust. Voorts is bij het verweerschrift een kadastrale kaart toegezonden, waarop in een gearceerd gedeelte staat aangegeven waarop het voorkeursrecht betrekking heeft. Op de betreffende tekening wordt vermeld: “uit de WVG ca. 687 m2 ; in de WVG ca 223 m2. 4.9.3. Op grond van het voorafgaande is de rechtbank, onder ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden als bedoeld in artikel 8:69, tweede lid, van de Awb, van oordeel dat het bestreden besluit in strijd komt met artikel 2, derde lid, van de Wvg en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten. Immers, bij het bestreden besluit noch bij de besluiten van 5 april 2002 en 2 september 2002 is een kadastrale kaart gevoegd waarop de aangewezen gronden en de bijbehorende percelen en perceelsgedeelten duidelijk zijn aangegeven, terwijl ook een vermelding van de grootte van het gedeelte van de in de aanwijzing opgenomen onroerende zaak ontbreekt. Er kan niet worden volstaan met het ter inzage leggen van de kadastrale kaart, nu daarmee slechts wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Wvg. Met de hiervoor weergegeven opmerking in het verweerschrift van 30 december 2003, die de rechtbank aanmerkt als een aanvulling c.q. verbetering van de motivering van het bestreden besluit, is genoemd gebrek niet weggenomen. Eiser stelt terecht dat een schaalaanduiding op de kaart ontbreekt, zodat de maatvoering van de oppervlakten niet kan worden vastgesteld. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen of wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten, terwijl overigens ook niet geheel wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, nu de naam van de gemeente ontbreekt. Voorts merkt de rechtbank op dat de kaart nog ruimte voor twijfel laat of het gedeelte van 223 m2 betrekking heeft op perceel sectie [perceelnummer]. 4.9.4. Artikel 2, derde lid, van de Wvg en genoemde bepalingen van het Besluit voorkeursrecht gemeenten hebben ten doel de aangewezen gronden duidelijk kenbaar te doen zijn en eiser rechtszekerheid te bieden aangaande de vraag waarop de vestiging van het voorkeursrecht ziet. Aan doel en strekking van genoemde bepalingen kan in dit geval slechts recht worden gedaan indien de betreffende bepalingen alsnog ten volle worden nageleefd. Er is dan ook geen grond om deze voorschriften als vormvoorschriften in de zin van artikel 6:22 van de Awb aan te merken en de rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het bestreden besluit in stand te laten onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb. 4.9.5. Het bestreden besluit komt dus voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 2, derde lid, van de Wvg, alsmede artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en e, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten. 4.10. Het beroep is gezien het voorafgaande gegrond. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, waarbij alsnog wordt voldaan aan de eisen gesteld in artikel 2, derde lid, van de Wvg, alsmede artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en e, van het Besluit voorkeursrecht gemeenten. 4.11. Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat eiser op alle onderdelen van zijn beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiser zich niet kan verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan zal hij, ondanks de gegrondverklaring van zijn beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen. Dat is ook het geval indien verweerder hoger beroep instelt. 4.12. De rechtbank is niet gebleken van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat de heer Schouten als beroepsmatig rechtsbijstandverlener als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan worden aangemerkt. De rechtbank zal wel bepalen dat het griffierecht door verweerder dient te worden vergoed. 5. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak; - bepaalt dat de gemeente Heiloo aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 116,00 vergoedt. Aldus gewezen door mr. P.J. Jansen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2004 door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer, Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.